mentale rotatie - michael o'boyle

Michael O’Boyle van de Texas Tech. University onderzocht met zijn team de hersenactiviteit bij een oefening voor mentale rotatie. Hierbij werd een plaatje van een ruimtelijk figuur getoond met daaronder 4 daarop lijkende plaatjes, waarvan op één plaatje hetzelfde figuur staat, alleen gedraaid. Voor het onderzoek gebruikte O’Boyle twee groepen leerlingen van ongeveer 14 jaar oud. De deelnemers in de ene groep hadden een intelligentie in het 99e percentiel. De deelnemers in de andere groep een intelligentie gemiddeld in het 70e percentiel. Gekozen werd om uitsluitend jongens te selecteren, voornamelijk omdat de fase van ontwikkeling tussen jongens en meisjes op die leeftijd groot kan zijn. Daarnaast werd bij iedere deelnemer een vergelijkbare test afgenomen die beroep doet op het coderen van informatie, het besluitvormingsproces en uitvoering van de respons. Het enige waarin de vergelijkbare test afweek was dat er geen mentale rotatie in voorkwam.

Tijdens de uitvoer van de beide tests werd bij iedere deelnemer een scan gemaakt van de hersenactiviteit. Vervolgens werd de toename van activiteit tijdens de mentale rotatietest ten opzichte van de vergelijkbare test uitgerekend per hersengebied. De uitkomsten zijn in lijn met het onderzoek van Jin. Ook uit dit onderzoek blijkt dat de hersenen van begaafde kinderen bij complexe vraagstukken in staat zijn om op verschillende plekken te specialiseren en tegelijk deze gebieden te laten samenwerken. Bij de andere groep kinderen lukt dit niet. Omdat de vraagstukken alleen met samenwerking van gebieden zijn op te lossen, zijn deze kinderen niet in staat om tegelijk de activiteit per specialistisch gebied te intensiveren. De bijgaande illustratie geeft het verschil weer, waarbij a) de weergaven zijn van de controlegroep en b) de weergaven van de begaafde leerlingen. Naast de hogere intensiteit valt op dat de activiteit in beide hersenhelften in ongeveer dezelfde gebieden waarneembaar is.

Het belangrijkste resultaat van deze test was echter niet de uitkomsten van de scan maar de uitkomsten van de tet voor mentale rotatie. De groep begaafde leerlingen was zorgvuldig gekozen, waarbij speciaal is gelet op de wiskundige aanleg. De accuratesse van de uitkomsten van de groep begaafden was 42%, van de controlegroep 44%. De gemiddelde responstijd was bij de begaafdengroep 6,3 seconden en bij de controlegroep 6,1 seconden. Vergelijkbare scores dus en zelfs een iets minder snelle en accurate score van de groep begaafden. O’Boyle heeft hier een duidelijke verklaring voor. Zowel verwerkingssnelheid als accuratesse verbeteren sterk tijdens het ‘snoeiproces’ van het aantal contactpunten (synapsen) in de hersenen en de daarop volgende isolatie van axonen (de informatiezenders in de hersenen). Dit proces is op 14-jarige leeftijd nog volop in gang.

Het onderzoek van O’Boyle toont aan dat op 14-jarige leeftijd de hogere intelligentie van de groep begaafde leerlingen nog niet automatisch leidt tot betere resultaten op rekengebied dan waarneembaar bij een groep leerlingen met een gemiddeld iq van 108. Doordat de rijping van de hersenen nog lang zal doorgaan, is de daadwerkelijke meerwaarde van het hoge iq voor deze groep pas later zichtbaar wanneer uitsluitend gekeken wordt naar snelheid en accuratesse. In het Nederlandse schoolsysteem spelen snelheid en accuratesse een zeer grote rol in het selectiebeleid voor bijvoorbeeld het onderwijsniveau op het voortgezet onderwijs. Een keuze die vaak al gemaakt is voordat de leeftijd van 14 jaar wordt bereikt. Voor de groep begaafde leerlingen uit dit onderzoek, waarvan hun extreem hoge intelligentie is vastgesteld en die ook nog eens geselecteerd zijn op hun wiskundige vaardigheden, moet geconstateerd worden dat HAVO het aan te raden niveau is. Een constatering die helaas meer zegt over de selectiecriteria van ons onderwijssysteem dan over de capaciteiten van deze specifieke groep leerlingen.